Een-kerstbal
door: Charles Coors |
Eén keer in het jaar mocht ik in het hotel van mijn moeder komen om te eten. Dat was tijdens een kerstdiner. In de hoek van de eetzaal, stond dan een hele grote mooi versierde kerstboom te stralen, want het hotel dat vroeger mijn geboortehuis was had van die hoge plafonds. De weinige gasten, die er tijdens de kerstvakantie waren, aangevuld met vrienden en kennissen zaten dan gezamenlijk aan één lange tafel. En voor mij was er ook een plaatsje ingeruimd. Dat vond ik geweldig. Minder leuk was dat ik nette kleren aan moest. Voor kinderen zaten nette kleren in de tropen altijd ongemakkelijk. En met Kerstmis, als het regen seizoen maar net is begonnen en het weer vochtig en warm is, is het dubbel zo erg om opgeprikt ergens te moeten eten. Maar de gebeurtenis was voor mij zo belangrijk dat ik het ongemak voor lief nam. Bij elk couvert lag een kaartje met de naam van de gast en mijn moeder tekende er altijd iets bij dat bij de persoon paste. Van al het eten dat er was, zal ik de smaak van gevulde gans niet gauw vergeten. Het was een meesterstuk van de kok van het hotel. Van de gans werd alleen het vel gebruikt. Deze werd dan gevuld met het vlees van de gans en vermengd met allerlei heerlijkheden en daarna in de oven goudbruin gebraden. Een plak van een centimeter dik op mijn bord, gegarneerd met diverse soorten vruchten op sap; was voor mij, toen, het summum van lekkernij. Zó herinner ik mij het vieren van Kerstmis uit mijn jeugd. Zo was het ook nog in 1941, maar in de oorlog was die luxe voorbij. En toen ik in een kamp terecht kwam bestond de dagelijkse maaltijd uit 125 gram gekookte rijst. En als ontbijt een bordje smakeloze stijfsel. Dat was net te veel om dood te gaan. Maar het betekende wel honger lijden. Met nog enkele andere jongens hadden wij een kongsie gevormd en zolang ieder lid van het clubje telkens maar weer probeerde om aan iets extra's te komen, ging het net. Vooral met feestdagen, zoals het kerstfeest, waren wij druk in de weer om aan meer voedsel te komen. Vraag me niet hoe men zo'n gevangenkamp wist wanneer het kerstfeest naderde. Er waren immers geen kalenders. En toch deed het gerucht met die hoogtij dagen altijd weer de ronde dat de bewaking zou worden verscherpt en dat er dus geen eten kon worden gesmokkeld. Veel viel er ook niet meer te ruilen, want de persoonlijke bezittingen waren al flink uitgedund.. Kortom het zag er slecht uit voor degenen, die dat jaar kerstmis feestelijk wilde maken. Verveeld liepen, zaten of lagen de meeste gevangenen op de middag voor kerst binnen de muren van de gevangenis. Alleen de ‘werkploeg' was ergens buiten iets aan het doen. Ik lag ergens op de grond, toen de grote gevangenis deuren opengingen om de werkploeg binnen te laten. De zon stond al heel laag en door de opening van de deuren zag ik de werkploeg in tegenlicht de gevangenis binnenlopen. Een van de jongens van onze kongsie vond ik er vreemd bij lopen. Ik kon mijn ogen niet geloven. Hij had tussen zijn benen een boenkoesan gebonden. Het silhouet van de bundel was, door mijn lage standpunt in combinatie met de lage zonnestand, alleen voor mij zichtbaar. Mijn hart ging even sneller kloppen van vreugde. Hij had die bundel rijst ergens buiten de gevangenis kunnen versieren. Zo hadden wij dat jaar toch nog iets extra's met de kerst. De boengkoesan was dat jaar voor mij de kerstbal of kerstklok en de paar happen extra rijst, een waar kerstdiner. (kongsie=vennootschap; Boengkoesan=pak, bundel)
Reacties
Een reactie posten