‘Bissòk, orang Blanda musti tigal di rumah' werd ons medegedeeld. De Javaanse politieman kwam er speciaal voor aan de deur. Je kon aan zijn houding merken dat hij het ook niet plezierig vond om ons voor de volgende dag huisarrest te moeten aanzeggen. Weer zo'n dag dat, op last van de bezetter, geen enkele Europeaan zich buiten op straat mocht vertonen. Zeker weer een bezoek van de één of andere hoge Japanse autoriteit aan de stad. Het enige wat wij kinderen van zo'n gebeurtenis merkten was de bedrijvigheid op straat. Op het trottoir werd dan een haag Javaanse kinderen opgesteld. Die kregen allemaal een ‘bandera Djepang' (Japans vlaggetje). Om straks mee te zwaaien. Elke keer weer hetzelfde ritueel. Even voordat die Japanse hoge ome met zijn gevolg voorbij zou komen, moesten al die kinderen diep buigen. Als de stoet voorbij was gereden dan mocht iedereen weer overeind komen en dan werd heftig met de vlaggetjes gezwaaid. Vanuit de verte hoorde je, steeds dichterbij, dan de commando's in het Japans geven: ‘Ré' en ‘Noré', voor buigen en overeind komen. Ook dit keer zou wel weer zo gaan. Vanuit ons huis konden wij de voorbereidingen op straat goed volgen. De Javaanse kinderen hadden wel in de gaten dat wij hen vanuit het huis begluurden en zij begonnen ons uit te jouwen, omdat wij binnen moesten blijven. En natuurlijk werden de pas geleerde leuzen gescandeerd. ‘Antjoerkanlah, moesoeh kita, itoelah Ingris dan Amerika'. En omdat ze zeker wisten dat wij hen konden zien en horen, riepen zij als toegift er achteraan: ‘Blanda djoeka!'. (Verpletter de vijand, dat zijn Engeland en Amerika, Hollanders ook!). De oorlogspropaganda van de Japanners had z'n werk gedaan. Wij stonden daar ons steeds meer over op te winden. | | Voor een beetje gezelschap gingen wij naar de muur. De muur vormde de grens tussen een deel van ons erf en de tuin van de buren. Daar woonde een Indische familie met enkele mooie volwassen dochters. Maar wij zochten het gezelschap van de zoon des huize en zijn neef, een slome jongen, die vanwege je oorlog niet meer naar huis kon reizen. Ook zij vonden dat gejoel maar niks en waren het roerend met ons eens dat wij er wat aan moesten doen. Mijn oudere broer kwam toen met een vermetel plan, die verstrekkende gevolgen zou hebben. Hij zei: ‘Ik schiet met mijn katapult. Hier vandaan raak ik altijd wel iemand.' Het was katapult tijd, dus iedereen liep met zo'n ding rond. Die oudere broer van mij was weliswaar het stoutste kind van mijn ouders maar geen van de andere kinderen konden bedenken dat het een link plan was. ‘ Charles' commandeerde mijn broer mij, ‘zoek een paar goeie ronde stenen om te schieten' Willem, de buurjongen zei: ‘Wacht, ik zaag een stuk van de rem stang van mijn fiets.' Zijn neef Stefan hielp hem. Aan die mooie fiets met trommelremmen had hij in de oorlog, toen er geen banden waren, ook niet veel. Na heftig gezaag overhandigde hij mijn oudere broer enkele cilindertjes van anderhalve centimeter lang met een doorsnee van een halve centimeter. De zijkanten waren scherp van de zaagsnede. Het plan was om te schieten als iedereen daar langs die weg nog gebogen stond. ‘Na de laatste auto', luidde het algemene advies. En zo gebeurde het ook. De begeleider van het groepje Javaanse kinderen riep: ‘Réééé'. Iedereen boog. Wij zagen de auto's voorbij rijden. Mijn broer lette goed op. Net voor het commando: ‘NoRééé, schoot hij. Enkele tellen later was er dat tumult. Iedereen stond rond het slachtoffer. Achteraf bleek dat een kind in de voet was geraakt. |
Reacties
Een reactie posten