Kirimans

 

DKirimans

door: Charles Coors


De vrede die ook nog vrijheid moest brengen, was van korte duur. Het zal eind 1945 of misschien begin 1946, dat ik, zogenaamd voor mijn eigen veiligheid, weer in een kamp terecht kwam. Dit kamp was de gevangenis van Ngawi. Een plaats, ongeveer dertig kilometer ten noorden van mijn geboorteplaats Madioen. Het was zo'n echte oud koloniale gevangenis. Met een cellenblok in U-vorm, een binnenplaats met twee bomen en aan de voorzijde ter afsluiting van de ‘U' natuurlijk de verblijven van de bewakers en de kantoren. Om het hele complex een hoge muur en ergens in muur, twee grote openslaande deuren. Door die deuren ben ik met nog vele anderen, staande in een open laadbak van een vrachtwagen, binnengereden. Toen de vrachtwagen wegreed gingen de deuren dicht en die zijn voor de achterblijvers veel te lang dicht gebleven. Het was voor onze veiligheid en van korte duur, werd ons gezegd en beloofd. Het was in die tijd voor Nederlanders in de stad Madioen inderdaad niet veilig. Het was een periode die de geschiedenis zou ingaan als de Bersiap tijd. En alles bij elkaar heeft het nog anderhalf jaar geduurd. Anderhalf jaar met heel weinig eten. Zo heel af en toe kregen wij voedselpakketten. Die kwamen van de vrouwenkampen. Niemand wist wanneer die kirimans werden bezorgd, maar tegen de tijd dat een zending in aantocht was gonsde het in het kamp van de geruchten. En plotseling wist iedereen het. Morgen of overmorgen! En iedereen had dan één oor aan de andere kant van de hoge muur.Als het motorgeluid van een vrachtwagen werd gehoord keek iedereen plotseling afwezig voor zich uit en als de truck ook nog met een dubbele clutch terugschakelde om bij de viersprong vlak bij de gevangenis linksaf te slaan om richting de grote deuren te gaan hield iedereen op met bewegen. En als het geluid van piepende remmen werd gehoord voor de poort dan hield iedereen zelfs op met ademhalen. En als tenslotte de grote deuren openzwaaiden was er die schreeuw: KIRIMANS! Iedereen liet alles voor wat het was en even later stond men rond de binnengereden vrachtwagen. Dan begon het uitdelen. De moeders en de vrouwen hadden in dat andere kamp, dat vrouwenkamp, met het weinige dat ze zelf hadden de manden en mandjes gevuld met voedsel voor hun jongens en voor hun mannen. God, wat was ik blij als mijn naam werd afgeroepen en ik de bèsèk (mand) in ontvangst mocht nemen, die mijn moeder speciaal voor mij had gemaakt. Ik holde dan naar mijn tampat (plekje) in de gevangeniscel om de mand uit te pakken. Als iemand niets had gekregen, dan had hij gewoon pech. Zo dacht ik, toen. Nu ikzelf oud ben, kan ik de angst van de oude man voelen, die in zijn schaars verlichte éénpersoonscel met lege handen en verslagen op zijn brits zat. Geen kiriman voor hem, kon betekenen dat die ander, in dat vrouwenkamp, waar hij al zolang mee samen was, plotseling gestorven was. Door die verlammende onzekerheid hebben veel oudere mensen het toen erg moeilijk gehad. Nota bene nog tot anderhalf jaar na de tweede wereldoorlog.

Reacties