Vis
Vis op het Droge
De weg van Madiun naar Ngerong en Sarangan kende ik als mijn broekzak, want als het even te warm werd in Madiun ging mijn vader en moeder met mij en mijn broers steevast voor de koelte naar een van die bergdorpen. Ergens op de route is er een T kruising. Wij gingen op dat punt altijd naar links. Ik wist in die tijd niet eens waar 'rechts' naar toe leidde. Maar dat veranderde een poos na de Japanse capitulatie. Toen bracht men mij en vele andere lotgenoten, in een open vrachtwagen, naar een plaats waar wij veilig zouden zijn voor de Indonesische extremisten. Zo heette het, maar eigenlijk waren we met z'n allen gewoon gevangen gezet. En dat nota bene in een tijd dat er echt vrede was op aarde. Die plaats was de gevangenis van Ngawi, een plaats ten Noorden van Madiun. Daar kwam je dus terecht als je bij de T kruising die 'andere kant' op ging, wist ik eindelijk. Ik kan me nog herinneren dat ik even in verwarring werd gebracht toen het vehikel rechtsaf ging. De gevangenis van Ngawi verschilde nauwelijks van andere gevangenissen. Uiteindelijk waren ze allemaal in de koloniale periode door Nederlanders gebouwd.
'Lekas, lekas!. Alles moest snel. Het schreeuwen hadden de Javaanse bewakers kennelijk van de Japanners geleerd. Ze waren zeker bang dat wij zouden vluchten. Waar hadden wij in Gods naam naar toe gemoeten? Mijn broers, vijf andere gevangenen en ik kregen een grote cel toegewezen. Toen iedereen in cellen waren ondergebracht werden de traliedeuren afgesloten.
Na veel soebatten mochten enkele weken later deuren open blijven en konden de geïnterneerden zich vrij over het gevangenis terrein begeven.
Mijn cel lag tegenover de hoofdingang van de gevangenis en keek uit over de binnenplaats. Die bestond uit een open stuk met links en rechts een boom. Op de open stukken grond lagen, voor meer dan helft onder de aarde, van die grote ronde keien. Met blote voeten was het geen pretje om daar overheen te lopen. Maar dat hoefde ook niet, want een galerij bood de mogelijkheid om, zelfs in de regen, zonder nat te worden bij elkaar op bezoek te gaan. De cellen waren in een U vorm om de binnenplaats heen gebouwd.
In die gevangenis zaten al aardig wat mensen. Waar die andere mensen allemaal vandaan kwamen, weet ik niet. In elk geval niet uit Madiun, want dan had ze wel gekend. Een persoon, die alleen een cel bewoonde; daar wist men al gauw iets van te vertellen. De man kwam uit Surakarta. Zijn vader was stalmeester van de Sultan van Solo. Er deden vreemde verhalen de ronde over die man. Hij zou zich bezig houden met zwarte kunst en zou daardoor bezeten zijn van de duivel.
Wat ik veel erger vond, was dat die man, nota bene als Nederlander, in de Kraton heeft gewoond en dat zijn vader in dienst was geweest bij een Indonesiër. Zelfs als die Indonesiër de Sultan van Solo was. Ik kende tot dan toe immers alleen nog maar de omgekeerde situatie. Het was altijd donker in de cel van die man. De getraliede deur liet weinig licht toe. De cel was de laatste in de rij. Ik had daar niets te zoeken, maar toch liep ik geregeld langs zijn cel en uit nieuwgierigheid kon ik niet nalaten om toch maar eventjes naar binnen te kijken, in de hoop iets van een duivel te zien. Helaas zag ik telkens alleen maar een vreselijk trieste figuur in een hoek van cel zitten.
Op een dag zag ik vanuit mijn cel de man als een vis op het droge de hele binnenplaats over spartelen.
Soms leek hij wel een meter van de grond te komen. Hij kwam natuurlijk telkens met een vreselijke smak op de grond terecht. Iemand brulde om de kampdokter. 'Hou hem vast', riep de dokter en enkele omstanders wierpen zich op de man. Medicijnen om iemand te kalmeren waren er niet, laat staan preparaten voor een epileptische aanval. De symptomen waren overduidelijk, maar voor de Javanen was de duivel in de man gevaren.
Hij zal in de Kraton beslist ook al zo'n aanval hebben gehad en ik kan mij voorstellen dat die adelijke Javanen weinig menselijks aan het tafereel vonden. Na een paar maanden is de man in zijn cel aan zijn verwondingen overleden. Hij had op zijn rug een tropische zweer zo groot als een etensbord. Onze kampdokter, die eigenlijk nog niet afgestudeerd was, stond letterlijk met lege handen bij het verminkte, ontzielde lichaam.
"Als de duivel het lichaam heeft verlaten, dan zal het zeker via het gat in z'n rug zijn gegaan", zei onze kampdokter.
Charles Coors.
Reacties
Een reactie posten